Deeleconomie: een kwestie van wantrouwen/vertrouwen

Wat is het potentieel van de deeleconomie om duurzame ontwikkeling te bereiken?

Deeleconomie: een kwestie van wantrouwen/vertrouwen
Photo by Jonathan Kemper / Unsplash

Wat is het potentieel van de deeleconomie om duurzame ontwikkeling te bereiken? Dat was de grote vraag op een recent lunchdebat van de Federale Raad Duurzame Ontwikkeling. Een van de ontnuchterende conclusies van de dag kwam van Anthony Baert, analist bij ING: “we moeten niet te veel heil verwachten van de deeleconomie om meer duurzame ontwikkeling te realiseren.”

Dat komt zo: vorig jaar publiceerde ING de resultaten van een internationale enquête waarin werd ingegaan op een stand van zaken van de deeleconomie. Ondanks de vaststelling dat in België nog een groot groeipotentieel bestaat, was zijn mening toch dat het delen “waarschijnlijk nooit meer zal kunnen worden dan een aanvulling op het klassieke privébezit, dat onmiskenbare voordelen heeft.”

Hij baseerde zich op de bereidheid bij mensen om spullen aan elkaar uit te lenen. Ruim 55% van de bevolking is niet opgezet met het delen van hun eigendom met anderen. Opvallend is dat het vooral jongeren zijn die het daar moeilijk mee hebben: bij de 18- tot 24-jarigen, die het meeste delen, loopt dit cijfer op tot 64%.

De juiste definitie?

En toch moeten we niet te hard van stapel lopen met die conclusie. De doelstelling van de enquête van ING bestond er namelijk in een beter begrip te krijgen van de manier waarop retail klanten van ING denken over geld, inclusief het gebruik, het sparen of investeren ervan.

De criteria die bij de enquête gehanteerd werden zijn daar een direct gevolg van. Zo koos men om enkel te kijken naar onbenutte goederen die in het bezit waren van consumenten (of moeten we zeggen burgers?) en die tijdelijk en tegen betaling werden gedeeld door de consumenten/burgers onderling.

De focus van de enquête ligt op die manier op winstgedreven, gedecentraliseerde (en veeleer online) deelplatformen. Daarmee is een groot aandeel van de deeleconomie uitgesloten, en in het bijzonder de niet winstgedreven initiatieven.

Gebrek aan vertrouwen nekt de deeleconomie

Waarom is dat belangrijk? Het grootste obstakel voor een veralgemeende toepassing ligt volgens ING immers besloten in een gebrek aan vertrouwen. Rond kwaliteit van de toestellen, maar ook rond verzekeringen, gebruiksgemak en vertrouwen tussen de gebruikers. Wat dat laatste betreft ligt delen met onbekenden heel moelijk. “Slechts één op de vijf zou willen delen met landgenoten en buitenlanders.”

Logisch zou je denken. Wie wil nu een duur fototoestel of een kostbare en geliefkoosde slijpschijf uitlenen als er een risico bestaat dat het stuk terugkomt. De obstakels die ING aanhaalt houden inderdaad verband met vertrouwenskwesties en investeringsdrempels.

It’s the governance, stupid

Die realiteit wordt echter vormgegeven door de dominantie van de huidige economische en juridische infrastructuur. Ze is niet gericht op gedeeld eigenaarschap, transparantie en democratie, maar op concurrentie, machtsconcentratie en het capteren van meerwaarde.

Immers, een deeleconomie toepassen op de huidige situatie leidt enkel tot een verderzetting van extractieve bedrijfsmodellen en economische praxis die we zo goed kennen en die leiden tot monopolies en groeiende ongelijkheden. Het alombekende voorbeeld van Uber en onder meer het pioniersonderzoek van Juliet Schor illustreren die tendens. Bovendien ontbreekt het aan een echte mentaliteitsverandering, en wordt het reboundeffect – dat zo alomtegenwoordig is in hedendaagse maatregelen tegen milieuschade – de wereld niet uitgeholpen.

Hoe kan het dan anders? Door de governance, of beter gezegd het beheer van het eigenaarschap van de goederen, anders te organiseren. Door bijvoorbeeld de goederen in gemeenschappelijk beheer te brengen via het oprichten van een commons. Dat is een fel contrast met de definitie van ING, die het enkel heeft over uitwisseling van bezit tussen consumenten tegen betaling.

Nemen we het simpele voorbeeld van een uitleendienst voor gereedschap, zoals Tournevie in Brussel. Tournevie stelt een uitgebreide inventaris op een laagdrempelige en aan zeer goedkope prijs (€ 20 per jaar) ter beschikking, en biedt op die manier een antwoord op de obstakels die uit de enquête van ING naar voor komt:

  1. Mensen moeten zich niet afvragen of ze een toestel van € 400 durven uitlenen aan een onbekende, want het toestel behoort in zekere zin de gemeenschap toe.
  2. Omdat de organisatie in een gemeenschap en een sociaal weefsel is ingebed, letten de gebruikers doorgaans beter op de toestellen (binnen de mate van kennis waarover ze beschikken), want er is een vorm van social peer pressure ten aanzien van de anderen en de organisatie.
  3. Tournevie gebruikt vrijwel enkel professioneel en kwaliteitsvol materiaal. Dit zorgt ervoor dat het makkelijk valt te repareren, met wisselstukken die bovendien bovengemiddeld lang beschikbaar blijven. Men moet dus niet te veel twijfelen over de performantie en kwaliteit van het materiaal.
  4. Het onderhoud en de verzekering wordt door de organisatie geregeld, wat het gebruiksgemak vergemakkelijkt.
  5. Binnen de mate van het mogelijke krijgen de leden uitleg over het gebruik van de toestellen, en ontwikkelt de organisatie zich tot een doorgeefluik van tips & tricks.
  6. Mensen kunnen er terecht voor allerlei materiaal. Het gamma is dermate breed dat je extra materiaal eenvoudig kan meenemen als blijkt dat je het toch nodig hebt of iets vergeten bent. Alweer een plus qua gebruiksgemak.

Bovendien stimuleert de aanwezigheid en inplanting van dergelijke initiatieven het vertrouwen in elkaar. Niet uit altruïsme, maar omdat het governancemodel de altruïstische neiging in de hand werkt waarover we allemaal, enkele vreemde snuiters daargelaten, beschikken.

Conclusie: willen we de deeleconomie haar ecologisch en maatschappelijk potentieel doen vervullen, is een flinke groei nodig. Maar dat kan enkel indien de maatschappelijke architectuur zodanig is vormgegeven dat er voldoende vertrouwen bestaat om dit massaal door te trekken. Dit zal niet lukken in atomistische platformeconomieën (cf. Uber), waar mensen zich niet collectief kunnen verenigen en elkaar nog steeds zien als ‘een vreemde’.

Zonder aandacht voor de institutionele veranderingen die nodig zijn om attitudes te veranderen, een oud zeer van economen, blijven we zitten in een model dat de 20ste eeuwse situatie louter verderzet. En dan zijn we geen stap verder.