Belangenvermenging in klimaatonderhandelingen (deel 2)

Hoe lobbygroepen uit de industriële sector het klimaatbeleid van de V.S. bepalen sinds de jaren 1980.

Belangenvermenging in klimaatonderhandelingen (deel 2)
Photo by Darren Halstead / Unsplash

Hevige discussies omtrent transparantie en belangenvermenging tijdens de recente klimaattop in Bonn brachten aan het licht hoe lobbygroepen die banden hebben met olie- en gasmaatschappijen reeds jaren de onderhandelingen van de UNFCCC beïnvloeden. In de VS is dit echter geen recent fenomeen.

In 1988 gaf de directeur van NASA’s Goddard Instituut voor Ruimteonderzoek, professor James Hansen, een speech voor de Senaat van de VS die de start aankondigde van een strijd om het beleid van het land inzake klimaat.

Professor Hansen verkondigde dat de opwarming van de aarde onweerlegbaar was aangetoond, en dat deze opwarming ernstige gevolgen zou hebben voor het weerpatroon in de Verenigde Staten.

‘De GCC was zo groot was dat ze controversiële uitspraken kon maken zonder de eigen commerciële operaties te schaden’

Datzelfde jaar was de start van een coalitie die zichzelf ‘de leidende stem omtrent klimaatsverandering’ doopte. De Globale Klimaat Coalitie, GCC, bestond uit een groep van 55 bedrijven, waaronder het Amerikaanse Petroleum Instituut, DuPont, Ford, General Motors, Texaco, Chevron en Shell.

Over een periode van tien jaar zou de GCC 63 miljoen dollar besteden aan nationale campagnes om twijfel te zaaien rondom het toenemende bewijs dat klimaatsverandering een feit is. Zo promootte GCC bijvoorbeeld advertenties die het Kyoto Protocol aanvielen, en sponsorde het politici die een emissietaks in de weg stonden.

‘De GCC was zo groot was dat ze controversiële uitspraken kon maken zonder de eigen commerciële operaties te schaden’, vertelt Christian Downie, een voormalige medewerker van de GCC.

Industrie belemmert Clintons klimaattaks

Aan het begin van de jaren negentig ondernam de administratie van president Bill Clinton stappen om een taks in te voeren op basis van een BTU, een Britse Thermische Eenheid. Dit belastingsysteem zou het gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen belasten op basis van de hitte die ze produceren.

Hazel O’Leary, de secretaris van het departement voor Energie, was zelf een voormalige vice-president van NSPC.

Bepaalde industriegroepen echter, zoals de Northern States Power Company (NSPC), oefenden een grote invloed uit op het departement voor Energie.

Hazel O’Leary, de secretaris van het departement, was zelf een voormalige vice-president van NSPC.

Toen het bedrijf duidelijk maakte aan het departement dat het niet gediend was met een BTU-taks, hielp zelfs de hevige weerstand van de Environmental Protection Agency (EPA) niet meer om een volledige afschaffing van het voorstel te voorkomen.

De overgebleven maatregelen van het toenmalige Klimaat Actie Plan van de VS waren volledig vrijwillig, en konden bijgevolg geen enkele druk uitoefenen op de grote vervuilers in het land.

Industriële coalitie valt Kyoto aan

Toen de VS in juli 1996, tijdens de COP2 in Geneve, voor het eerst bindende maatregelen aanvaardde om zijn uitstoot te verminderen, stuurde de GCC een brief, ondertekend door 119 bedrijven, waaronder Exxon, Ford, General Motors, Shell, Chevron en verscheidene steenkoolbedrijven, naar de president, waarin ze hem ten stelligste aanraadden om geen enkel internationaal akkoord te ondertekenen.

Hoewel de GCC het internationaal akkoord niet kon voorkomen, ontdekte het in de nasleep van de COP2 dat het zijn strijd met klimaatregulaties vanop het thuisfront kon leveren.

Regulering die de uitstoot van de VS zou beperken, zonder gelijkaardige beperkingen op te leggen aan ontwikkelingslanden, zou de economische machtspositie van de VS schaden.

Veto’s in het Congres verhinderden sindsdien dat internationale verdragen ook geratificeerd zouden worden op nationaal vlak.

Door lobbygroepen in het Congres te ondersteunen -zoals bijvoorbeeld de zogenaamde Klimaatraad, een lobbygroep die werd geleid door Ron Pearlman, een officiële adviseur van Saudi-Arabië en Koeweit, had de GCC een manier gevonden om de implementatie van verdragen te voorkomen.

De voornaamste strategie die de lobbygroepen de afgelopen 20 jaar gebruikt hebben, is een beroep op de Byrd-Hagel Resolutie.

Deze resolutie stelt dat geen enkel internationaal akkoord goedgekeurd kan worden indien het ‘ernstige economische gevolgen’ kan hebben of indien het geen gelijkaardige maatregelen oplegt aan ontwikkelingslanden.

Voornamelijk dit laatste argument werd steeds opnieuw aangehaald in de aanloop naar het Kyoto protocol. Regulering die de uitstoot van de VS en andere industriële landen zou beperken, zonder ook gelijkaardige beperkingen op te leggen aan ontwikkelingslanden, zou de economische machtspositie van de VS schaden en was daarom onaanvaardbaar, zo stelde de GCC.

De strijd om Kyoto

In de aanloop naar de Kyoto onderhandelingen zette de GCC een campagne op ter waarde van 12 miljoen dollar, hoofdzakelijk gesponsord door Exxon Mobil. Elk akkoord dat niet van toepassing was op ontwikkelingslanden, werd afgeschreven als een gevaar voor de economie van de VS.

Tijdens de Kyoto onderhandelingen in Japan hadden zowel de GCC als de Klimaatraad grote delegaties bij die de regering van de VS onder druk zetten.

‘De oppositie slaagde erin om het woord ‘Kyoto’ als een slecht woord te definiëren, en dit enkel met behulp van geld’

Ondanks de druk slaagde de Clinton-dministratie erin om het Kyoto protocol te ondertekenen. Net als bij vorige verdragen echter ondermijnde een coalitie van lobbygroepen de ratificatie van het verdrag, en verhinderde dus de implementatie op nationaal niveau.

De coalitie slaagde erin om een beslissing omtrent de bekrachtiging van het protocol drie jaar lang uit te stellen. ‘De oppositie slaagde erin om het woord ‘Kyoto’ als een slecht woord te definiëren, en dit enkel met behulp van geld,’ verklaarde en voormalig ambtenaar aan het Witte Huis.

In April 1998 werd een memo gelekt van het wetenschappelijke communicatie team van de GCC.

‘De publieke perceptie omtrent de wetenschappelijke consensus over klimaatverandering bevordert de acceptatie van het Kyoto protocol, we moeten dus de klimaatverandering ontkennen om het protocol te voorkomen, en dit door aan te tonen dat er geen consensus is in de wetenschappelijke wereld.’

Bush gooit roet in het eten

Het lobbyen wierp zijn vruchten af met de intrede van Bush junior. In maart 2001 kondigde deze aan dat hij het Kyoto protocol niet zou bekrachtigen omwille van de economische kosten en de ongelijke verdeelde druk op de geïndustrialiseerde landen.

In de nasleep van deze beslissing hield de persoonlijke assistent van Bush, Paula Dobiansky, een vergadering voor de Globale Klimaat Coalitie in het hoofdkwartier van het Amerikaanse Petroleum Instituut, waar ze stelde dat ‘de president Kyoto had verworpen op basis van input van de GCC.’

Steeds meer ambtenaren rond Bush werden vervangen door afgevaardigden met banden in de bedrijfswereld.

De jaren die hierop volgden werden steeds meer ambtenaren rond Bush vervangen door afgevaardigden met banden in de bedrijfswereld. De president liet zich adviseren door het bestuur van Exxon Mobil, een van de grootste oliebedrijven ter wereld.

De directeur van het Intergouvernementeel Panel voor Klimaatverandering (IPCC) werd vervangen door een directeur van het oliebedrijf ONGC, Rajendra Pachauri.

De Amerikaanse milieuraad kwam in handen van Philip A. Cooney, een lid van het Amerikaanse Petroleum Instituut. Tijdens de regeerperiode van president Bush werd dan ook weinig tot geen klimaatbeleid gekristalliseerd.

Obama en de UNFCCC

Toen Obama tot president werd verkozen in 2009, erfde hij een politiek systeem dat banden had met de industrie op elk niveau.

In Obama’s eerste jaar besteedde de olie- en gasindustrie 35 miljoen dollar om ambtenaren te sposoren die hun belangen konden verdedigen tijdens de COP15 in Kopenhagen.

In Obama’s eerste jaar besteedde de olie- en gasindustrie in de VS 35 miljoen dollar, elektriciteitsbedrijven 20 miljoen dollar en de steenkoolassociatie 3,4 miljoen dollar om ambtenaren te sposoren die hun belangen konden verdedigen tijdens de COP15 in Kopenhagen.

De klimaattop in Kopenhagen eindigde dan ook zonder enige vooruitgang en wordt tot op heden door klimaatwetenschappers beschouwd als de meest teleurstellende COP ooit.

A meeting area at the german Bundeskanzleramt. This is where politics and lobbying are happening!
Photo by Mika Baumeister / Unsplash

In 2014 stelde de Obama-administratie de voormalige olie-lobbyist Amos Hochstein aan als hoofddiplomaat inzake internationale energie, Hochstein’s voormalige werkgever was Cassidy & Associates.

Deze een lobbygroep speelde een cruciale rol in de beslissing van de VS om een militaire interventie te ondernemen tijdens de Arabische revolutie in Gaddafi’s Libië om de belangen van onder andere het Amerikaanse oliebedrijf Marathon Oil in het land te vrijwaren.

Reclamecampagnes

De groeiende internationale consensus dat de reductie van uitstoot noodzakelijk is, en het positieve momentum dat de ondertekening van het Parijs Akkoord met zich meebracht in 2015 tijdens COP21, werd tegelijkertijd op nationaal vlak in de VS gekenterd door het Amerikaanse Legislatieve bestuur (ALEC), in wat experten nadien een anti-Parijstop noemden.

In een bijeenkomst in Scottsdale, Arizona, besloot het ALEC besloten het Clean Power Plan, de hoofdstrategie van de VS om uitstoot te verminderen, te saboteren.

In een bijeenkomst in Scottsdale, Arizona, besloot het ALEC het Clean Power Plan, de hoofdstrategie van de VS om uitstoot te verminderen, te saboteren.

Ze besloten een “guerrillastrijd” te starten tegen het voornaamste milieuagentschap in de VS, EPA. Sinds 2014 heeft het ALEC dan ook een reeks van rechtszaken tegen het EPA opgezet, waarvan het een eerste overwinning in Februari 2016 binnenhaalde.

Het media instituut Kantar Media meldde bovendien dat post-Parijs de reclamecampagnes voor fossiele brandstoffen in de VS zoveel toenamen dat het bereik van reclame voor brandstoffen het nieuws over het klimaatakkoord volledig in de schaduw stelden.

Socioloog Timmons Roberts merkte hierbij op dat ‘de voorstanders van de fossiele brandstofindustrie niet eens aanwezig moesten zijn op de COP21, aangezien het voldoende was om op het thuisfront alle culturele en institutionele steun te ondermijnen om klimaatactie in de VS volledig te voorkomen.’

Trump een brug te ver, zelfs voor lobbygroepen

In deze lange traditie van het ontkennen en tegenwerken van maatregelen omtrent klimaatsverandering in het Amerikaanse politiek systeem, voelt de intrede van president Trump en zijn standpunt omtrent klimaatbeleid niet langer aan als een verrassing.

De recente belofte van de president om het land uit het Parijs Akkoord terug te trekken, doet zelf de lobbygroepen uit de industrie naar adem happen.

Hoewel de aanpak van de Trump-administratie inzake klimaatverandering dezelfde koers houdt als de vorige administraties, is het de directheid waarmee ze internationale onderhandelingen tegenwerkt die de Amerikaanse achterban opschudt.

De recente belofte van de president om het land uit het Parijs Akkoord terug te trekken, doet zelf de lobbygroepen uit de industrie naar adem happen.

Verscheidene bedrijfsvertegenwoordigers en CEO’s, en zelfs staatssecretaris en voormalig CEO van Exxon Mobil Rex Tillerson, riepen de president op om de VS in het Akkoord te houden.

Om als grootmacht geen deel uit te maken van een akkoord van een dergelijke internationale schaal als dat van Parijs, zou de VS kunnen isoleren en grote schade kunnen richten aan de economie van het land.

Bovendien betekent dat voor Amerikaanse lobbygroepen dat ze niet meer kunnen deelnemen aan de internationale onderhandelingen.

Tegen regulaties, voor klimaatakkoord

De strategie die deze groepen hanteerden in de recente geschiedenis, zoals bijvoorbeeld bij het opstellen van het Kyotoprotocol, leert ons dat lobby’s hun strijd voornamelijk op nationaal vlak voeren.

Lobbygroepen hebben er echter wel alle belang bij tijdens internationale onderhandelingen mee aan tafel te kunnen schuiven om zoveel mogelijk verweer op te werpen.

Ze ondermijnen, met veel succes het nationaal klimaatbeleid van de VS ondermijnen, reclamecampagnes voeren, en voorkomen dat internationale verdragen bekrachtigd worden op het nationaal niveau.

Lobbygroepen hebben er echter wel alle belang bij tijdens internationale onderhandelingen, zoals in Parijs, Marrakech en Bonn, mee aan tafel te kunnen schuiven om zoveel mogelijk verweer op te werpen.

Een historische analyse van de chronische lobby-inspanningen in de VS toont eveneens aan dat zonder het Parijsakkoord, het land’s grootste industriële lobbygroepen ook aan macht zouden inboeten.

Deze contradictie betekent dat oliebedrijven Trump oproepen om in het Parijsakkoord te blijven terwijl ze in eigen land gestaag klimaatregulaties afbouwen.